{Op https://www.openrecht.nl/commentaar/e4306399-227b-4de5-a173-697feb486442/ en voor de PDF op https://www.haraldmerckelbach.nl/artikelen_nederlands/2018/De%20Ene%20Deskundige%20Is%20De%20Andere%20Niet.pdf  een maatgevend artikel voor rechters die op experts en specialisten moeten afgaan. En dat moet bij de vrije rechtsvinding  van jeugdbeschermingszaken.}

 

“De ene deskundige is de andere niet”

 

Auteur(s):  Raimond Giard, Erasmus Universiteit Rotterdam &  Harald Merckelbach, Maastricht University. 

Bron:  Nederlands Juristenblad, NJB 2018/140, Wolters Kluwer .

De onderzoekshiërarchie voor rechters bij familie- of jeugdbeschermingszaken -

 

{In jeugdzorgzaken, waar ik hier op toespits, en die leiden tot drang- of dwangzorg, jeugdbeschermingsmaatregelen, liggen hier een belangrijke punten ter afweging vooraf aan de case afwegen. (Tussen accolades staat mijn verbindende tekst. Zo zijn de citaten van de auteurs te onderscheiden. – Tj.W. Strubbe, AdoptieZaken & Familierecht, 2021).

 

{Kinderrechters gaan veelal af op de jeugdzorgrapportage in het geloof dat deze rapportage aan ‘waarheid’ voldoet; en ‘waarheid’ wordt genoemd, de alibi voor de rechter, in artikel 3.3 van de Jeugdwet.

 

Dit artikel luidt: “De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.” – Er staat ook volledig, en daar gaat het zeer vaak mis. En wanneer ouders met bewijs komen, wordt dat te vaak weggewoven als dat dit overwegen overbodig zou zijn.

 

Doch mr. Gerardus Johannes Wiarda (in “Drie typen rechtsvinding”, 1999) zet bij de in jeugdzorg gebruikelijke zeer vrije rechtsvinding een groot waarschuwingsbord.  En dat blijkt door meta-analyse-studies hard nodig.

 

De kennisparadox

 

Giard en Merckelbach wijzen terecht op de kennisparadox.}  Die komt erop neer dat rechters in voorkomende gevallen zich moeten verlaten op ‘experts’, maar deze ‘experts’ níét de maat kùnnen nemen, juist vanwege hun gebrek aan specialistische kennis. De kennisparadox wordt vaak op een nogal fatalistische manier gepresenteerd: “zo is het en daar zullen rechters mee moeten leren leven”.  Deze uitdrukking horen we vaak vanuit de jeugdbescherming; “de rechter heeft beslist” volgt daarna naar de verantwoordelijke gemeente.

 

{De algemene ‘experts’ in de jeugdbescherming zijn het AMHK, dat zich Veilig Thuis noemt en als toeleverancier aan de RvdK geldt, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), en de gecertificeerde instellingen die ook wel (gezins)voogdij-instellingen werden genoemd.

 

{Velen uit deze genoemde jeugdbeschermingsketen zijn niet diagnostisch bevoegd, en zelfs niet therapeutisch bevoegd.  En wanneer al er een gedragswetenschapper in het Multi Disciplinair Overleg (MDO) aanwezig was, heeft die enkel mogen adviseren op wat de jeugdzorgwerker wíl en kàn inbrengen als onbevoegde.  Naar de beroepscode die gedragswetenschappers hadden zijn voor een echte diagnose zèlf het cliëntsysteem moeten zien en onderzoeken. Dat gebeurt te zelden.

Adviezen zijn geen diagnoses.

 

“Zo is het” zoals de jeugdbescherming zegt, of toch anders?}

 

Auteurs hebben daar een andere opvatting over. Zij denken dat rechters – als zij snappen hóé kennisverwerving plaatsvindt en hoe de hiërarchie van solide kennis er uitziet – de deskundige op een gerichte manier kunnen bevragen zodat rechters tot een beargumenteerde weging kunnen komen van het deskundigenbericht.

 

Zijn 'experts' wel de beste deskundigen?

 

{In de jeugdzorg zijn er experts, zeer algemene deskundigen, die vaak financieel afhankelijk zijn van de opdrachtgever jeugdbescherming, doch daar ligt het advies van prof.dr. R.J. van der Gaag } : 

 

In de kinder- en jeugd-psychiatrie geldt het principe van een gelaagde diagnostiek, met specialisten (die zich geen expert noemen), waarbij gekeken wordt naar verschillende niveaus; dit zijn het biologische, (neuro)psychologische en (pedagogisch-)sociale niveau.  Dat gebeurt niet bij een gedragswetenschapper die diens cliënt niet ziet.

 

Gedragsproblemen en -veranderingen kunnen een infectueuze oorzaak hebben, of zelfs kanker. Inzet van Eigen Kracht of OTS met uithuisplaatsen (jeugdzorgniveau) helpt dan niet!

 

{Integendeel, er zijn zeer veel wetenschappelijke onderzoeken en meta-analyses  over dit onderwerp. Zo ligt er te veel om te zeggen dat er nog tegenspraak heerst op dit gebied van de wetenschap: jeugdbeschermingsmaatregelen zijn te vaak ernstig schadelijk voor de ontwikkeling, en zelfs fysiek. Zo meldt Daniel R. Weinberger, 2018, dat zelfs het DNA beschadigd raakt}.

 

Iedere procedure kent een debat tussen procespartijen, {de jeugdbeschermingsketen, en de ouders}, die tot verschillende conclusies komen en zich daarbij nogal eens beroepen op door deskundigen aangedragen kennis. Het bewijsmateriaal van experts heet steeds specialistische kennis te zijn, zoveel is duidelijk.  Maar deze ‘kennis’ kan variëren van anekdotische observaties tot aan langs streng-experimentele weg getoetste inzichten. Hoe kunnen rechters bedachtzaam om gaan met de deskundigenbewijzen?  

 

Rechters hebben begrijpelijkerwijze de neiging zich op de rechtsvraag te concentreren. Maar als aan een solide rechterlijk oordeel een juiste verklaring ten grondslag moet liggen, ontkomen rechters er niet aan zich een opinie te vormen over de kwaliteit van de door de deskundigen naar voren geschoven verklaringen.

 

Onderzoeksmethodologieën:

 

{We kunnen onderscheiden hoe er “onderzocht” werd:

1.           Jeugdzorgwerkers verzamelen meningen van derden en het gezin, en dat is zonder diagnostische bevoegdheid. (1)

2.           De jeugdbescherming gebruikt een advies van een gedragswetenschapper daarbij, doch vaak ontbreekt een diagnostisch rapport met observaties. (2)

3.           De ouders kunnen wijzen op één wetenschappelijk artikel, maar daartussen zitten ook meta-analyses. (3)

4.           Een juridische partij of hun deskundige kan aankomen met een meta-analyse van op meta-analyse gebaseerd wetenschappelijk experimenteel onderzoek. (4)

 

{We merken op dat de vertegenwoordigers van de jeugdbeschermingsketen zich zelden of niet laten beëdigen, terwijl ouders dat wel willen, met henzelf daarbij.

 

Ad. 1.  Wat een jeugdzorgwerker aan meningen heeft verzameld en zelf heeft geïnterpreteerd, blijkt, uit wetenschappelijke studie van Cora Bartelink,  vooral gebaseerd te zijn op onderbuikgevoel en eigen jeugdervaringen, en niet voor niets zijn daarbij bevestigende wetenschappelijke studies verzameld: https://vechtscheidingen.jimdofree.com/wetenschap/mythen-bij-jeugdzorgmeten/ . Dit kan nauwelijks expertise genoemd worden, al heeft de politiek deze jeugdbeschermingsketen ingesteld met oog op regie voor ‘zorg aan jeugd’.

 

Ad. 2.  Ook een gedragswetenschapper die niet zelf conform de hogere beroepscodes een diagnostisch rapport heeft samengesteld kan nauwelijks een diagnose genoemd worden, en is voor latere kindbelangen tijdens de ontwikkeling een bedreiging. Daarbij overweegt de RvdK  noch de G.I.  de recente wetenschappen niet als tegenwicht bij de vermeende bedreigingen uit lid 1 van BW1:255. Daarnaast geld ook sub a van dat lid, waar beweerd wordt dat ouders de hulp niet accepteren die de diagnostisch onbevoegde jeugdzorg voorstelt, en zelfs waar ouders een degelijker meting conform IVRK artikel 24 lid 1 wensen, wordt dat afgedaan alsof de ouders ‘tegenwerken’. Sub b is zelfs zeer vaag in het verwachtingen mogen stellen, wat zelden aangetoond kan worden. Ook BW1:265b baseert zich op verwachtingen om kinderen weg te plaatsen, ondanks de gegeven wetenschappen.

 

Ad. 3.  Prof.dr.med. Ursula Gresser  vertelde op TV en schreef in een medisch tijdschrift  naar aanleiding van haar meta-analytisch onderzoek met 6 studies:

Gevaar voor depressie is bij scheiding [van één of beide ouders] groot:  Het weghouden van ouder(s), de vertrouwde omgeving voor een kind, door middel van bijvoorbeeld vonnissen, gezinsvoogdijbeleid of negatie van het kindbelang, wekt o.a. heimwee en andere verschijnselen op in de psyche van het kind. …  "Contactsabotage naar ouders maakt kinderen na de scheiding ziek”. {Dit geldt zeker ook bij Uithuisplaatsingen, dubbelop}.   "Het verlies van contact met levende ouders schaadt kinderen ongeveer twee keer zo lang en drie keer zo intens als het contactbreuk wegens de dood van een ouder," zegt Gresser.
Volgens de studies treedt het vaakst depressie op, op de tweede plaats verslaving, als stoornis. "Rechters en ‘jeugdbescherming’ kunnen zich niet langer erop beroepen dat ze d.m.v. een contactbreuk (of te slechte bezoekregeling) ‘ten behoeve van een kind’ handelen. Diegene die nog steeds verlies van contact veroorzaakt, heeft nu kennis over het schadelijk effect."     

  

Er zijn diverse andere studies die dit  gerandomiseerd-experimenteel bevestigen. Zo deed Joseph J. Doyle jr  een onderzoek waar jeugdzorgkinderen die voor uithuisplaatsing in aanmerking kwamen – random – deels niet uithuis werden geplaatst en thuis ambulant passende hulpverlening kregen. Deze groep bleek uiteindelijk veel beter af te zijn dan de uithuisgeplaatsten. Opmerkelijk is dat ook prof.dr. Jo Hermanns  dat in Zeeland vond: naar verwachting kan wel 75% terug naar huis en daar passende zorg krijgen. Dat duurt ook minder lang dan de beschermingsmaatregelen.

Deze opsomming kan bijna een echt grote meta-studie genoemd worden, want er liggen bevestigende studies, zoals van Daniel Weinberger  of – vanuit het kind gezien – Richard A. Warshak  of Charles Nelson. 

 

Ad. 4.  Wat de beste basis is voor de rechter, is meta-analytische experimentele studies met controlegroepen. Zo geeft een publicatie van meer dan 40 wetenschappers  onder Sue White, 2019, duidelijk dat het werken met richtlijnen of taxatielijstjes, nogwel ingevuld door diagnostisch onbevoegden, de plank al te vaak mis slaan (gemiddeld 75%).  En na een taxatie behoort alsnog gediagnosticeerd te worden, doch de jeugdbescherming neemt nogal eens de taxatie als ‘het feit’ aan naar de rechter. Onveilige gehechtheid moet echt door speciale specialisten worden gemeten. Het meten door jeugdzorgwerkers is dus degoutant om dat als basis voor rechterlijke besluiten in jeugdbeschermingsland voort te zetten. Prof.dr. Femmie Juffer schreef in haar Research Memorandum al dat bij onveilige gehechtheidsvermoeden zeer specialistische testmiddelen bestaan, die door specialisten moeten worden ingevuld, en dat de therapie dan liefst thuis verstrekt moet worden omdat ouders moeten helpen therapeutisch te representeren. Dat lukt omdat specialisten ouders beter kunnen enthousiasmeren in hun voorlichtende rol dan dat de hypocognitieve jeugdzorg dat doet; nota bene ouders krijgen in jeugdzorgland geen ‘informed consent’, en zelden kan worden aangetoond dat ouders preventieve voorlichting ter voorkoming van een beschermingsmaartregel hebben verkregen.

 

Mijn bijdrage in FJR2012/95  geeft aan dat ook de jeugdbescherming zelf feit van veroorzaken van onveilige gehechtheid kan zijn.

Die "75%" klopt aardig met het onderzoek "909 zorgen" van  prof.dr. Wim Slot, 2002, waar blijkt dat 72% van alle OTS-sen na 2 jaren niet tot verbetering hadden geleid doch wel tot verslechtering. Er zijn cijfers van 60% [Berndsen] tot 90% [Doreleijers]: niet goed, achteraf, in 'onderzoeken' in de jeugdbescherming.}

 

De beste methodologie:

 

De meest degelijke plank van specialistische kennis – voor de rechter –  is als de deskundige kan verwijzen naar onderzoek waarin de resultaten van verschillende wetenschappelijke studies over hetzelfde onderwerp zijn samengevoegd. Dan hebben we het over een synthese door middel van een zogenaamde meta-analyse. Daarbij wordt in de wetenschappelijke literatuur uitputtend gezocht naar publicaties over een bepaald onderwerp. Aan de hand van strenge selectiecriteria, met name over de bij het onderzoek gehanteerde methodologie, worden de beste studies geselecteerd.   {Wat doet de gezinssfeer frustreren of het wegplaatsen van het kind, weg bij één of beide ouders, met de psyche en de arousal van het kind?}  Na deze schifting worden de uitkomsten van de geselecteerde studies samengevoegd en geanalyseerd. Door de grotere aantallen onderzochte personen krijgen de resultaten meer zeggingskracht (in jargon: power).

 

{"Het wetenschappelijk bewijs tegen het scheiden van kinderen uit gezinnen is glashelder," zei Erin C. Dunn. "Niemand in de wetenschappelijke gemeenschap zou het betwisten, het is niet zoals andere onderwerpen waar meer debat tussen wetenschappers  is.  We weten allemaal dat het slecht is als kinderen gescheiden worden van vertrouwde ouders.  Gezien het wetenschappelijke bewijs is het kwaadaardig en komt het neer op kindermishandeling.” … “Die oerverbinding – als ze met geweld wordt verbrijzeld of verstoord [jeugdzorg]  – kan, volgens zowel wetenschappers, ouders als opgegroeiden, ruïnerend zijn voor zowel ouder als kind.”

 

{Vreemd is dat de jeugdbeschermingsketen deze wetenschappen – wanneer ouders die aanreiken – als niet ter zake wegwerpen.   ‘Wetenschappers zouden elkaar tegenspreken’, zo heet het, deze wetenschappelijke uitspraak in de meta-analyse van Alison Eck negerend, alsof het een bedreiging zou zijn voor hun inzet in het gezin.

 

{Er ligt dus hiërarchische bewijskracht. Er zijn voldoende veel wetenschappers die op eigen manier elkaar hebben bevestigd dat “de reguliere jeugdbescherming niet de nodige kennis matcht bij de case” (Susan L. Smith, 2010).

Wat opvalt is dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) nu in enige arresten, waaronder het ‘Strand Lobben and others vs Norway’, bepaalde handelingen zonder diagnostisch onderzoek noch voorlichting als “institutionele kindermishandeling” heeft benoemd.

 

{Er ligt dus genoeg wetenschappelijke studies met meta-analyses en randomisering. Het is duidelijk dat deze bij de rechter in het civiele meegewogen dienen te worden, hetwelk de jeugdbescherming aantoont niet te doen.}   

 

Een andere en minstens zo’n belangrijke kwestie is of het onderzoek dat door de deskundige in stelling wordt gebracht relevantie bezit voor de zaak. De rechter die voor bewijswaarderingen en -beslissingen wil weten of door deskundigen terecht een beroep werd gedaan op inzichten uit wetenschappelijk onderzoek, zal daarvoor ijkpunten willen gebruiken. Het formuleren en toepassen van dergelijke ijkpunten is met name in de geneeskunde ontwikkeld en verfijnd.

 

{We hebben reeds gewezen op het kinderrecht in artikel 24 lid 1:

“Lid 1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op het genot van de gróótst mogelijke máte van gezòndheid èn op [daarbij horende, ook orthopedagogische en diagnostieke] voorzíéningen voor de behandeling van ‘ziekte en het herstel’ van de gezondheid. De Staten die partij zijn, streven ernaar te waarbòrgen dat géén enkel kind zijn of haar recht op tóégang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg wordt ònthouden.”}

  • Is de aard van het beweerde probleem helder en bewezen?
  • Komt het probleem hoe vaak voor?  
  • Hoe staat het met de nauwkeurigheid en de precisie van de diagnostische testen?  
  • Hoe toepasbaar zijn de gegeven wetenschappen voor de rechterlijke weging?

{De meeste beschermingsmaatregelen zijn niet voor zorg en voorlichting bedoeld. (BW1:262 wordt te vaak ‘vergeten’). Er moet dus door de rechter (LJN BD1113) onderzocht worden of er wel bewijsstukken liggen bij elk der juridische partijen.

De jeugdzorg zal met eigen wetenschappelijke stukken komen, die niet longitudinaal zijn en vaak op het axioma afgaan dat het Raadsonderzoek juist was, en dit zien we in bijvoorbeeld de ‘wetenschap’ van Weterings, zoals De Stem van het Kind op  https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/valse-stemvankind . Daar zijn de punten die niet kloppen van een blauwgekleurde opmerking voorzien. Ja, dat spreekt al die wetenschappers tegen, doch is op axioma gebaseerd, en dat moet doorzien worden.

 

Op dit punt van 'het gevaar van een beschermingsmaatregel' spreken de wetenschappers elkaar niet tegen.

We zien het ook in de statistiek:

                                       Hier komen jeugdzorgkinderen er minder goed vanaf dan de thuis-opgegroeiden.

 

 

 

De jeugd uit jeugdzorg is later in uitkeringen oververtegenwoordigd.

 

Ca. 10% van de kinderen is jeugdzorgkind, maar scoort hier, na 18+,  veel hoger.

 

 

 

 

 

 

Weinberger publiceerde dit plaatje:

 

Het DNA, dat actief is, is om een eiwit uitgewonden, maar raakt beschadigd door een durende hyperarousal van cortisol, dat door jeugdbescherming, met vaak lange en ondeskundige trajecten, maar voortduurt..

 

 

 

 

Waar een kind lang buiten diens vertrouwde omgeving wordt gehouden, en met loyaliteitsconflicterende uitleg over diens ouders en het waarom het diens ouders niet mag zien, op enige uurtjes per jaar na,

ontstaat te lang hyperarousal.

 

 

We zien meer en meer onderzoek, ook in Nederland zelf, dat de kwaliteit van jeugdzorgonderzoek te veel op dubieus ingevulde lijstjes en onderbuikgevoel wordt ingevuld, de echte diagnostiek wordt weggehouden ook al geven ouders het kinderrecht IVRK24 lid 1 aan, en de bevraging door jeugdzorgwerkers zelfs valse herinneringen kunnen planten in jonge kinderen.

 

Er ligt een hiërarchie in de deskundigenonderbouwing, van speculatief onderbuikgevoel tot aan meta-analyses en randomisering en controlegroepen en controle studies.

 

Er liggen prangende kernvragen voor de rechters op https://kinderbescherming.jimdofree.com/brieven/brief-aan-tweede-kamer-2011/aan-rechters-wetenschap-meewegen/ .

 

Er ligt een wetsverbeteringsvoorstel bij de politiek: https://kinderbescherming.jimdofree.com/brieven/brief-aan-tweede-kamer-2011/wets-oplossing/ .

 

Maar de politiek lijkt meer te luisteren naar de jeugdzorglobby dan naar de voorspellingen van  deskundigen, en naar wetenschappers die de politiek aanschrijven, en daar zijn ook wetenschappelijke juristen bij!

 

De politiek heeft een exploot verkregen eind 2019, waarop negerend is gereageerd, ondanks de waarschuwende onderbouwing en het signaal  van het EHRM-arrest  over verkeerde inzet door de jeugdbescherming.

Dit beleid werkt dus niet mee.

 

Het is aan de rechters zelf om de hiërarchie in bewijskracht te respecteren.  Er moet immers vertrouwen blijven in de 'rechtsstaat'?!

 

Ouders mogen dit copiëren en aan hun producties toevoegen.

Jeugdbescherming negeerde de waarschuwing van  prof.dr.  Carlo Schuengel op   de jeugdzorgacademie in 2013, dat bejegenen op gelijkwaardig niveau bij dwang in jeugdzorgland van belang is, maar de klachten in klachtrapportages lopen op, en ouders ervaren afdreiging tot chantage aan toe om lage zorg te accepteren, dat nauwelijks 'zorg' genoemd mag worden.

Dat wekt emoties op, die dan ook weer tegen die ouders worden gebruikt, terwijl ouders op basis van BW1:247 best zich zorgen mogen maken en onderzoek conform IVRK24 lid 1 mogen eisen. Een verdraai-techniek van de jeugdbescherming!:


Tot zover een brief voor de politiek.

Doch hieronder volgt een tweede brief aan de politiek!


 

Voldoet de “onderzoekskwaliteit van de jeugdzorg” wel aan rechtsnormen en internationaal kinderrecht?

 

Nu wetenschappelijk bekend is dat er een onderzoekshiërarchie voor kinderrechters zou moeten bestaan, en het ‘onderzoek’ in deze sector vaak overgelaten wordt aan diagnostisch-onbevoegde jeugdzorgwerkers  naast andere wetenschappelijke inzichten, is dit een terechte vraag.

 

Raimond Giard (Erasmus U.R) en Harald Merckelbach (Maastricht Uni.) schreven een artikel  over de ‘onderzoekshiërarchie’ voor rechters.   “De ene deskundige is de andere niet”. Deze wetenschappers denken dat rechters – als zij snappen hoe kennisverwerving plaatsvindt en hoe de hiërarchie van solide kennis er uitziet – de deskundige op een gerichte manier kunnen bevragen zodat zij tot een beargumenteerde weging kunnen komen van het deskundigenbericht.

 

Gewoonlijk wordt onderzoek verricht door jeugdzorgwerkers in de toeleiding tot drang- en dwangzorg. Gedragswetenschappers in een MDO zien ondanks hun beroepscode het cliëntsysteem te zelden, en geven dus geen diagnostiek advies.

 

Zeker waar het gaat om drang en dwang, wat ouders niet enthousiasmeert en helpt, is dat risicovol.  Beschermingsmaatregelen zijn, zoals in laatste jaren  bekend is geworden zo schadelijk  dat hier een goede afweging moet worden gemaakt.

 

Meerdere specialisten adviseerden dat voor de jeugdbescherming er valide moet worden gediagnosticeerd. Zo stelde prof.dr. R.J. van der Gaag  in diens oratie om [diagnostische] zwaargewichten als poortwachter tot zorg in te stellen. Specialisten voor doelgroepen kunnen sneller tot effectieve paden komen, en de zorg goedkoper maken, maar ook mìnder schadelijk.  

 

In het juridische vakblad  NZFam heeft prof.dr.med. Ursula Gresser  haar studie gepubliceerd over het grote risico van wegplaatsen van jet kind, weg bij één of beide ouders (Neue Zeitschrift für Familienrecht, 21/2015, “Macht Kontaktabbruch zu den leiblichen Eltern Kinder krank? Eine Analyse wissenschaftlicher Literatur”):    Na deze publicatie”, zo zei professor Gresser op televisie, “kunnen rechters niet meer zich verschuilen door dit kindbelang te negeren. … De rechter (of gezinsvoogd) die nu nog contactbeschadigend handelt, handelt willens en wetens kind-beschadigend, een vorm van institutionele kindermishandeling”.

 

Doelgroep-specialisatie, zoals het door prof.dr. R.A.C. Hoksbergen voorgestelde IBAP  rond gespecialiseerde deskundigheid voor geadopteerden en pleegkinderen en over gehechtheid, is hard nodig om medium en high care tijdig te onderkennen en maatwerk effectief te verstrekken waar nodig, of anders inhoudelijk voor te lichten en therapeutisch-onbevoegde jeugdzorg weg te houden.  Of het door de SSF voorgestelde ‘kenniscentrum voor begeleiding rond omgangssabotage’ bij of na echtscheidingen.

 

We willen die wetenschappelijk vastgestelde schade door ondeskundigheid voorkomen.

 

 

Daartoe is dan ook die ‘onderzoekshiërarchie’.   (Figuur 1 leidt tot figuur 2).

 

Niet de diagnostisch-onbevoegden doch de diagnostisch gespecialiseerden dienen te onderzoeken vooraf aan een mogelijke beschermingsmaatregel. Het voordeel daarbij is tevens dat er hoogwaardiger kan worden voorgelicht, preventief om een maatregel zelfs te voorkomen.

 

Een ander signaal van een echte orthopedagoog staat in het zwarte kader:

 

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

FEITENONDERZOEK EN RAPPORTAGE IN DE JEUGDZORGKETEN [versus diagnostiek]:
SAMENVATTING
De stelling dat het 'feitenonderzoek' van het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling en dat van de Raad voor de Kinderbescherming, pedagogisch, gedragswetenschappelijk en methodologisch ondeugdelijk is, is onweerlegbaar.
Die stelling geldt onverkort voor de evaluatie van ondertoezichtstellings- en uithuisplaatsingstrajecten en voor de verlengingsverzoeken van deze trajecten door de gecertificeerde instellingen. Bovendien keurt de slager in dezen zijn eigen vlees.
Voorgaande, ten onrechte met de term “onderzoek” aangeduide activiteiten, leiden daarom in de jeugdzorgketen tot rapportages die de kinderrechter belasten met pedagogisch onverantwoorde en ondermaatse beslisinformatie. Een kinderrechter verzon daarvoor recent de term “goed-genoeg-onderzoek.”

 Drijfzand

Vervolgens is de kinderrechter gedwongen zijn beslissingen inzake ondertoezichtstelling en machtigingen uithuisplaatsing te baseren op dit drijfzand.
In nogal wat gevallen laat de kinderrechter ook nog eens na zijn/haar toetsende verantwoordelijkheid in praktijk te brengen {Zie uitspraak van de CRvB in LJN BD1113 }.
Het is dan  ook niet  voor niets  dat in 2018 het project “Actieplan verbetering feitenonderzoek” is gestart.  Overigens heeft de Kinderombudsman in 2013  zich ook al uitgelaten over de achterblijvende kwaliteit van feitenonderzoek en rapportages.
Het blijft verbijsterend dat politiek en betrokken organisaties {de jeugdbeschermingsketen en hun koepel} niet willen “zien” wat de werkelijke oorzaak van ondeugdelijk feitenonderzoek en ondeugdelijke rapportages is.
Men blijft halsstarrig vasthouden aan het sprookje van de nieuwe kleren van de keizer en blijft beweren dat “in veel gevallen de door onze [jeugdzorg]professionals opgestelde onderzoeken en rapportages van goede kwaliteit zijn.”

 

Om vast te stellen dat deze stelling van geen kant slaagt, hoeft men slechts bij relevante (sub)faculteiten van universiteiten te toetsen hoe kwalitatief feitenonderzoek en verantwoord rapporteren inzake de leef- en  opvoedingssituatie van minderjarigen in werkelijkheid plaatsvindt.

 

Met andere woorden:
· het vaststellen van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van een minderjarige,
· het doen van feitenonderzoek naar de leef- en opvoedingssituatie van minderjarigen,
· het uitvoeren van evaluatieonderzoek naar OTS- en/of UHP- trajecten,
· het verantwoord rapporteren inzake kinderbescherming en
· het adviseren van de kinderrechter,
is een gedragswetenschappelijke (sociaal pedagoog, orthopedagoog, ontwikkelingspsycholoog, psychiater kind- en jeugd) aangelegenheid.

 

Problemen oplossen is oorzaken wegnemen.
Het ontbreken van gedragswetenschappelijke expertise op de genoemde vijf taakgebieden is de oorzaak voor het gebrek aan kwaliteit inzake de diagnostiek ernstige bedreiging, inzake feitenonderzoek en inzake de rapportage.

Nog steeds is op dit punt bij relevante organisaties (Jeugdbeschermingsgerelateerd) en betrokken ministers en Tweede Kamer leden sprake van onvoldoende realiteitsbesef. Wegkijken is bovenliggend aan kritische reflectie en rationaliteit.
Naar ik hoop draagt de bijgaande notitie bij aan de terugkeer van rationaliteit en realiteitsbesef  inzake de belangen van onze minderjarigen, hun ouders, hun grootouders en overige leden van hun sociale netwerk.
Drs. H. Berndsen
Gedragswetenschappelijk en juridisch adviseur
januari 2021

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

De deskundigen die hoger in hiërarchie staan adviseren diagnostiek. Te meer om het risico tot schade, die door de jeugdbeschermingsketen aan kennis is verkregen en nog steeds niet is geïmplementeerd, naar artikel 24 lid 3 IVRK als schadelijke traditie te voorkomen. Lid 1 behoort de standaard te zijn, de grootste mate van gezondheid en daarbij horende toegang tot gezondheidszorg.

 

De elkaar bevestigende wetenschappelijke inzichten en daartussen grote meta-analyses wijzen op specialisme als de toegangspoort tot zorg voor jeugd.

 

"Het wetenschappelijk bewijs tegen het scheiden van kinderen uit gezinnen is glashelder," zei Erin C. Dunn. "Niemand in de wetenschappelijke gemeenschap zou het betwisten, het is niet zoals andere onderwerpen waar meer debat tussen wetenschappers is.  We weten allemaal dat het slecht is als kinderen gescheiden worden van vertrouwde ouders.  Gezien het wetenschappelijke bewijs is het kwaadaardig en komt het neer op kindermishandeling.”

 

Is het niet vreemd dat de jeugdzorglobby immer zegt dat wetenschappers ‘elkaar tegenspreken’? Is dat niet een bewijs dat ze deze grote verzameling van kwalitatieve kennis uit de wetenschap niet kennen?!

 

En de diagnostisch-onbevoegde kinderrechters behoren toch juist geadviseerd te worden op wat in de rangorde van de ‘onderzoekshiërarchie’ als hoogste is aangeduid. Conform het internationaal kinderrecht. Kinderrechters lijken geen weet te hebben van de voor hen nodige wegingsvragen, die rechtbanken is toegekomen.

 

Nu nog 95% van de verzoeken tot een beschermingsmaatregel wordt toegekend aan de jeugdbeschermingsketen, waar uit wetenschap en van deskundigen blijkt dat drie op de vier (75%) jeugdzorgkinderen níét het juiste hulptraject verkrijgen, ligt  de verhouding  ernstig  scheef:

95% tegenover 25%.

 

De Tweede Kamer heeft een wetsvoorstelletje ontvangen tot enige verbetering: https://kinderbescherming.jimdofree.com/brieven/brief-aan-tweede-kamer-2011/wets-oplossing/ . Dat kan al enigszins schelen in niveau van onderzoek, al zijn gedragswetenschappers in de beschermingsketen financieel afhankelijk van hun broodheer.

 

Wij verzoeken u het kinderrecht in artikel 24 lid 1 te eerbiedigen in beleid, met de weging van verstrekte wetenschappelijke inzichten die voldoen aan die ‘onderzoekshiërarchie’.

 

Dit is op 20 april 2021 aan alle Tweede-Kamerleden gemaild!