Wegkijkbrief -- het wegkijken van de wetenschap rond jeugdbescherming
Geachte volksvertegenwoordigers en
ministers,
open brief
8 juni 2020
Paul van Vliet: “Er is nog zoveel niet gezegd;
Er is nog zoveel doodgezwegen,
Door jullie en door mij…
Er is nog zoveel doodgezwegen;
Opgekropt en weggestopt,
Stilgesust en zoetgekust ,
Afgeschoven, weggewoven,
Door jullie en door mij…” (https://www.youtube.com/watch?v=7gsFNNlux1M)
Wegkijken…
Koning Willem-Alexander, 4 mei 2020 op de Dam: “Het minste wat we kunnen doen is: niet wegkijken. Niet goedpraten. Niet uitwissen. Niet apart zetten. Niet ‘normaal’ maken wat niet normaal is”.
Hoe maken we een korte brief over, wat ook het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) vorig jaar in een arrest schreef, “institutionele kindermishandeling”?
Een inhoudelijke en daarmee diepergaande brief wordt kennelijk niet gelezen, weggekeken…
“Institutionele kindermishandeling” wordt zo makkelijk afgedekt met “het is zo complex”.
We zullen niet de reeks wetenschappelijke inzichten geven die waarschuwen voor de schade ten gevolge van beschermingsmaatregelen zonder dat er echte diagnostiek en voorlichting aan ten grondslag ligt.
(Een beknopte samenvatting met bronnen staat op https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/wetenschapvoorbeleid).
Wel kernvragen:
We kunnen daarop gebaseerd wel vragen stellen hoe het komt dat het volgende niet in artikel 1:255 voor lid 4 herkenbaar is ingebracht (zodat ouders zich dit realiseren).
1. Waarom hoeft in verzoeken tot OTS en/of Uithuisplaatsing niet uitgelegd en bewezen te worden dat de ouders de ‘aantoonbaar verstrekte voorlichting om een beschermingsmaatregel te voorkomen’ aantoonbaar niet of duidelijk onvoldoende hebben geaccepteerd?
(Ouders willen wel brede voorlichting krijgen om een duidelijk uitgelegde bedreiging in ontwikkeling te voorkomen, maar die preventieve aantoonbare voorlichting, waarop een keuze gemaakt kan en mag worden, wordt zelden of nimmer verstrekt, al beweert de jeugdbescherming, mondeling, van wel. De jeugdbescherming is niet beëdigd ter zitting).
2. Waarom hoeft in verzoeken tot OTS en/of UHP niet bewezen te worden, in volgbare uitleg, dat de vermeende ‘ernstige bedreiging’ thuis zoveel ernstiger is dan de ernstige schade die bij het uitvoeren van een beschermingsmaatregel wetenschappelijk aangetoond gepaard gaat?
(Alle AMHK’s, RvdK en G.I.’s hebben een samenvatting van deze ònafhankelijke wereldwijd unaniem geaccepteerde wetenschap verkregen, met daaropvolgende ontvangstbevestigingen, en het blijkt – in cases – dat dit niet werd geïmplementeerd in hun handelen, tot verontrusting van ouders, die zo niet geënthousiasmeerd worden).
3. Waarom wordt er geen diagnòstieke nulmeting – volgens beroepscode – uitgevoegd en als bewijs bij het verzoek naar de kinderrechter verstrekt wanneer ouders er om vragen, en is er groot verzet wanneer ouders dan een beroep doen op artikel 810a Rechtsvordering, alsof ouders, met legaal gebruik maken van BW1:247 en artikel 24 lid 1 van het prevalerend internationaal kinderrechtenverdrag, “tegenwerken”, “niet accepteren”?
(Naar de rechter wordt vaak ouders verweten de ‘zorg’ van de jeugdbescherming niet te accepteren, waar er kinderrecht is op òptimale toegang tot gezondheidszorg, en ouders zich juist aan de gegeven wet houden. De jeugdbescherming suggereert [of liegt] naar de rechter vanwege sub a van lid 1 BW1:255 dat te vaag gecodificeerd is).[1]
[1]: Artikel 255 BW1 lid 1. De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling (gezinsvoogdij) indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling èrnstig wordt bedréígd, èn:
a. de zorg die in verband met het wègnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of ònvoldoende wordt geàccepteerd, èn
b. de verwàchting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn{?}, de veràntwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247*, tweede lid, {niet?!} in staat zijn te dragen.
_______________________________________________________________________________________________________________________
>>>
4. Waarom
hoeft in verzoeken tot OTS en/of UHP niet uitgelegd te worden op welke basis de verwàchtingen [naar sub b lid 1 BW1:255] door een sociaal werker c.q. jeugdzorgwerker gebaseerd zijn – in de
ontwikkelingspsychologische of pedagogische wetenschap?
(Zo kan er ongewis beweert worden zonder bewijs, en zonder ’t verweerrecht, dat ouders nodig hebben ter optimalisatie van een hulptraject. In artikel 3.2 lid 2 van de Jeugdwet staat overigens terecht “Een gecertificeerde instelling (G.I.) biedt géén jeugdhùlp aan”; dus de gezinsvoogdij is zelf geen gezondheidszorg. Ouders mogen naar kinderrecht er zeker om vragen. Een gedragswetenschapper in een MDO diagnosticeert niet naar beroepscode; die gaat in diens advies af op wat de jeugdzorgwerker qua opleidingsniveau kàn en wìl inbrengen; het betreft dus nooit een diagnose vanuit de jeugdbeschermingsketen zelf).
5. Waarom is BW1:265b zo vaag gecodificeerd[2] om een kind door een G.I. uithuis te mogen plaatsen, terwijl dat wetenschappelijk gezien aan veel duidelijker eisen zou moeten voldoen vanwege de tegenhanger, de [wetenschappelijk] aantoonbare schade van zulk maatregel?
(De jeugdbescherming kan gewoon “de noodzaak” beweren zonder overleg en bewijs, waar de uitleg nooit verstrekt wordt om de UHP te doen vòòrkomen! En voorkomen is toch goedkoper en sneller).
[2]: BW1:265b lid 1. Indien dit noodzakelijk is ‘in het belang van de verzorging en opvoeding’ van de minderjarige of tot 'onderzoek' van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de {ondeskundige} gecertificeerde instelling (G.I.), bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. {Vaak is dat geen diagnostisch open onderzoek conform IVRK24 lid 1. Daarom zouden ouders voorlichting behoren te krijgen, wanneer ze hoogwaardiger gezondheidszorg wensen, kennis te hebben van Rv810a}.
_______________________________________ >>>
6. Hoe komt het dat aan scheidende ouders niet dírect een training van bijv. Villa Pinedo wordt aangeboden, en de G.I. bij een omgangs-OTS zich niets aantrekken van voorlichten (BW1:262) en de door G.I.’s verkregen mogelijkheden in https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/omgangssabotage-g-i ?
(Het komt in veel zaken over dat de gezinsvoogdij eerst laat escaleren onder het mom “dat het zo complex is”, eigenlijk daarmee erkennend dat ze zo ondeskundig zijn. Dat is ‘niet gunstig’ voor desbetreffende kinderen. Arts Ursula Gresser vond uit 6 wetenschappelijke publicaties dat dit veelal leidt tot depressies, verslaving, loyaliteitsconflicten, etc.).
Kernvragen tot verbeteren
Dit zijn wat kèrn-vragen, die constructief mogelijkheden bieden om de wetgeving te concretiseren ter bescherming van kinderen.
We hopen dat deze brief kort genoeg en toch concreet is over dit pijnlijke onderwerp.
Hoogachtend, TjS
{Ouders mogen ook de politiek schrijven en alles op deze site copieëren}
Enige statistieken uit velen bewijzen wel het niveau van jeugdzorg dat geen jeugdgezondheidszorg (conform IVRK24 lid 1) is:
Kinderrechtenverdrag IVRK artikel 24:
Voor jeugdigen:
"Als je ziek bent of je hebt iets meegemaakt waardoor je in de war bent, dan heb je recht op echte hulp. Je ouders of verzorgers moeten ervoor zorgen dat je die hulp krijgt, ook al bemoeit 'jeugdzorg' zich ermee. En de overheid moet ervoor zorgen dat er genoeg goede dokters en andere personen bij om je daarbij te helpen. Ook moeten er genoeg goede plekken zijn waar je geholpen kan worden, zoals ziekenhuizen, of therapeut aan huis. Maar er moet ook genoeg worden gedaan om te voorkomen dat je - ook psychisch - ziek wordt. Voorkomen is namelijk beter dan genezen. Daarom moet er genoeg informatie zijn over gezond leven en opgroeien en moet je ergens terecht kunnen als je daar wat hulp bij nodig hebt."
Voor volwassenen:
Lid 1. De Staten die partij zijn, ook Nederland, erkennen het recht van het kind op het genot van de gróótst mogelijke mate van - ook psychische - gezondheid en op voorzieningen voor de behandeling van ziekte en het herstel van de gezondheid. De Staten die partij zijn, streven ernaar te waarborgen dat geen enkel kind zijn of haar recht op tóégang tot deze - diagnostisch/therapeutische - voorzieningen voor gezondheidszorg wordt onthouden (waar de 'jeugdzorg' dit vaak negeert).
Deze website is met Jimdo gemaakt. Registreer je nu gratis op https://nl.jimdo.com